Select Page

De mens en zijn universum

Van de klassieke oudheid naar de middeleeuwen

Van het klassieke denken naar het christelijke denken

De filosofische traditie van de redelijke argumentatie werd door theologen gezien als een bruikbaar instrument om niet-christenen te overtuigen van de ‘waarheid’ van het christelijk geloof.

Anselmus: fides quarens intellectum – geloof op zoek naar inzicht. De rede in dienst van het geloof.

De 5 godsbewijzen van Thomas van Aquino

Uit Summa theologica, Boek I, Quaestio 2, Artikel 3.

  1. Het bestaan van God kan worden aangetoond door het concept verandering. Er moet een oorzaak zijn voor alle veranderingen. De eerste beweger is God.
  2. Oorzaken komen altijd voor in series, er zou een eerste oorzaak moeten zijn, anders zou er geen serie kunnen ontstaan
  3. We zien dat dingen in de wereld komen en verdwijnen. Niet alles zou zo kunnen zijn, want dan zou er een tijd zijn geweest waarin er niets was, maar dan had er ook niets kunnen ontstaan, want iets kan niet uit niets voortkomen. Er moet dus iets zijn dat altijd bestaan heeft.
  4. Realistische variant op het ontologische argument van Anselmus: Sommige dingen komen in diverse kwaliteiten voor. Deze verschillende kwaliteiten worden veroorzaakt door iets wat de grootste hoeveelheid of perfecte hoeveelheid van die kwaliteit bezit. Er moet een volledig ‘goed’ ding zijn dat alle andere dingen goed maakt: God.
  5. Gebaseerd op het concept ‘telos’ of ‘doel’ van Aristoteles: Alle dingen streven naar een ultieme bedoeling of verwezenlijking. Het hebben van een doel impliceert een geest die het doel stelt; die geest is God

Verschillen klassieke filosofie en christelijk denken:

  • God: onbewogen beweger vs persoon als schepper en toezichthouder
  • Tijd en materie hebben altijd bestaan versus zijn gecreëerd door God
  • Plato‘s pre-existente ziel versus de gelijktijdige schepping van lichaam en ziel
  • ethiek van interne moraliteit versus externe moraliteit

Augustinus de rede moet zich openstellen voor de openbaring van het geloof. Credo ut intelligam – ik geloof opdat ik moge begrijpen.

Vroege christelijke denkers

Grote invloed van het Griekse idee van paideia op het vroege christendom. Paus Clemens I van Rome (eerste eeuw) verwijst naar de paideia van God en Christus. Kerkvaders als Ambrosius, Hiëronymus en Augustinus citeren in hun preken Vergilius, Horatius en Cicero. Boëthius schrijft met Over de vertroosting der wijsbegeerte een synthese tussen de christelijke geest en de klassieke traditie.

Hoofdlijnen van Augustinus filosofie

Augustinus bouwt voort op Plato en het neoplatonisme. Onderscheid tussen:

  • wereld van Ideeën en zintuigelijke wereld
  • waarheid en meningen
  • het wezenlijke en het veranderlijke
  • ziel en lichaam

Verschillen, Augustinus stelt dat:

  • de wereld is uit het niets geschapen versus Plato: er is geen begin, de demiurg schiep orde in de chaos.
  • De Ideeën ja, maar die zaten in het hoofd van God en daarnaar heeft hij de wereld geschapen en leidt hij nog steeds de wereld
  • de menselijk geest is een beeld van God, een verbinding met de eeuwige waarheid van God – een persoonlijke God.
  • God en de zìel hebben een menselijke gedaante
  • Illuminatieleer – de mens is niet in staat om op eigen kracht tot ware kennis te komen. De rede moet zoch openstellen voor de openbaringen van het geloof, het licht van Gods waarheid.

Hoofdlijnen van Thomas’ filosofie

  • Maakt de verbinding tussen de platoons-christelijke filosofie en het empirisme van Aristoteles.
  • Gebruikte de scholastieke methode (van de kloosterscholen). Een gezaghebbende tekst werd gelezen door studenten, waarna kritische vragen worden gesteld over een interpretatiekwestie. Stellingen worden ingenomen, waarna argumenten worden ontleend aan gezaghebbende autoriteiten: Aristoteles stelt dat…, Augustinus schrijft dat …
  • Voor Thomas liggen rede en geloof in elkaars verlengde. Hij geeft toe dat bepaalde christelijke dogma’s niet rationeel verklaarbaar zijn, zoals de schepping uit het niets.
  • Hij neemt over: het empirisme, de logica, de categorieënleer, de teleologie, de ethiek en de politieke leer, maar verwerpt de eerste onbewogen beweger en de opvatting van de ziel als afhankelijk (de levensfunctie) van het lichaam.

Athene en Jeruzalem

De klassieke geschriften danken hun bestaan aan het duizend jaar lang overschrijven door monniken. Zowel het christendom als de klassieke leer stellen dat alle mensen hetzelfde zijn. De mens wordt ook door Jezus aangespoord om naar het goddelijke te streven ook al zal hij er niet in slagen. Beide geloven in de (gelijk)waardigheid van het individu. De Grieken rationeel en de christenen meer moreel.

Wat ongemakkelijk is en blijft is de poging om het Griekse rationalisme en scepticisme ten aanzien van autoriteiten te verenigen met geloofsdogma’s.

De klassieke opvattingen over stabiliteit en verandering


De klassieke denkers reisden weinig. Verandering was een verstoring van balans. Ze zijn geobsedeerd door de angst voor het nieuwe, het worden, de instabiliteit van de werkelijkheid. Verandering is voor de klassieke filosofen een onoplosbaar raadsel. Dat er iets is en niet niets verwonderd hen niet, de kosmos bestond sinds het begin der tijden. Het worden is verontrustend.

  • Parmenides stelt dat verandering slechts schijn is, een zintuigeljke misleiding, wie zich laat leiden door het verstand ziet dat de werkelijkheid onveranderlijk is.
  • Heraclitus stelt dat verandering slechts een schommeling is tussen twee tegengestelden: dag en nacht, oorlog en vrede, dood en leven.
  • Empedocles: er is niets nieuws want de elementen waaruit de werkelijkheid is opgebouwd blijven hetzelfde (atomisten).
  • Aristoteles: verandering is actueel worden van wat in potentie reeds aanwezig is.

Volgens stoïci ontwikkelt verandering zich vanuit de logos spermatikos, een redelijk beginsel dat in de kiem alle elementen van de volgende ontwikkeling bevat.

De overeenkomsten tussen al die visies op verandering is dat er een onveranderlijke oorzaak moet zijn, iets bestendigs, superieur aan het veranderlijke. Plato noemt het de Ideeën, Aristoteles de Eerste onbewogen beweger. Deze visie is ook de middeleeuwse visie, met God als onveranderlijke schepper.

De klassieke en christelijke opvatting van tijd

  • Tijd en beweging zijn nauw verbonden. De tijd voert alles mee naar onherroepelijke vergankelijkheid.
  • Aristoteles: tijd staat de dingen niet toe te blijven wat ze zijn. Wat is de ontologie van tijd?
  • Klassieke filosofen: tijd is cyclisch er is een berperkt arsenaal gebeurtenissen.
  • Empedocles: de kosmos is het resultaat van een wankele balans tussen liefde en haat. Als liefde wint balt alles samen, wint haat dan valt alles uitelkaar. We hangen aan een zijden draadje. En er zal nooit een winnaar zijn.
  • Stoïsche denkers: de geschiedenis herhaalt zich, beginnend met een gouden eeuw geleid door wijzen, waarna het morele verval begint en de hele cyclus opnieuw start.
  • Christelijke notie is radicaal anders: tijd is begonnen bij de schepping, blijft bestaan zolang de materiele wereld er is, het is geen herhaling, de evolutie van tijd is gericht op een definitief einde, de wederkomst van Christus en het Laatste Oordeel.

De klassieke en christelijke opvatting van de natuurlijke werkelijkheid

Heeft de mens een aparte plaats in de materiële wereld? Aristoteles vindt van wel, de mens is als enige behept met intellect. De natuurlijke werkelijkheid is voor de klassieken geen issue, voor de middeleeuwse filosofen is ze verbonden met de scheppende handeling van God.

Volgens Aristoteles schept de mens zijn eigen wereld met behulp van techniek. Kunst is een nabootsing van de natuur, een uitdrukking van zijn esthetische idee. Plato ziet de waarneembare wereld als een imitatie van de onveranderlijke en superieure, transcendente wereld van de Ideeën.

De klassieke kunst is gekenmerkt door harmonie, proportie en maat. Kosmos betekent sieraad, ofwel juiste vormen en verhoudingen. Van welke aard was de ordening van de kosmos?

  • Heraclitus: de logos – in 1e instantie mathematisch bedoeld, in 2e instantie als rede of ‘het woord’ – dat wat de onderliggende orde en harmonie waarborgt.
  • Voor de stoïci is het een vitale kracht die de kosmos van binnenuit bezielt.
  • Pythagoras stelt dat de ordening numeriek van aard is, hij vertaalde verschijnselen naar getallen (geometrische figuren, muziek, beweging van hemellichamen) en concludeerde dat dat alleen kon omdat de werkelijkheid wezenlijk van een numerieke orde was. Het paste bij de ideeën van proportie en harmonie.
  • Vanaf Plotinus verandert dit beeld radicaal, harmonie en schoonheid zijn ontleend en beperkt, want (Augustinus) alleen God kan volmaakt zijn.

De klassieke denkers hadden moeite met het begrip toeval. Een bron van wanorde, zonder oorzaak? De Epicuristen weken af van de andere denkers, voor hen was de oorsprong en de evolutie van het universum toeval. Elk idee van doeloorzakelijkheid sloten ze uit. Aristoteles verzette zich er tegen, maar kon het niet weerleggen, volgens hem werd het doel soms geblokkeerd door obstakels, zoals abnormale wezens, in welk geval de vorm de weerstand van de materie niet had kunnen overwinnen. Hij volhardde in zijn universele teleologie. Ook het toeval heeft een oorzaak.

Voor de middeleeuwse denkers, vanuit het perspectief van de schepping, is niets toevallig. Volgens Thomas van Aquino is toeval niet van toepassing op Gods handelen.

De klassieke en christelijke visie op de mens.


De mens is het hart van de artistieke activiteit in de klassieke wereld. De structuur van het lichaam is niet geïdealiseerd, maar kunstenaars proberen wel goddelijke trekken door te laten komen. Tegelijkertijd is er het besef dat de mens kwetsbaar is, ambigu en wisselvallig.

Sophoclesbeschrijft de mens als groots, superieur aan alle wezens, maar niet in staat de dood te overwinnen.

Nemesius doet hetzelfde, maar dan vanuit een religieus perspectief, de mens is het evenbeeld en het kind van God.

De klassieke en christelijke visie op de ziel

De Grieken hadden verschillende standpunten. Het sprirituele (transcendent, los van de materie) karakter van de ziel werd alleen overeind gehouden door Socrates, Plato, Plotinus en de neoplatonisten. Zelfs Aristoteles geloofde niet in de onsterfelijkheid van de ziel.

  • Plato: de ziel is pre-existent
  • vroeg-christelijk: de ziel wordt met het lichaam doorgegeven door de ouders. Dit traduscianisme maakt ook de overdracht van de erfzonde mogelijk.
  • christelijk: de ziel wordt met ieder lichaam door God geschapen

De klassieke opvatting over de (on)gelijkheid van mensen

Johan Huizinga (Herfsttij der middeleeuwen) drie standen:

  • Geestelijkheid: geloofszaken
  • Adel: recht, het goede voorbeeld, deugdzaamheid, bescherming tegen onderdrukking en hoeder van de kerk
  • Burgers en arbeiders die zich in dienststellen van de andere twee.

Volgens de klassieken waren alle mensen gelijk, omdat elke menselijke ziel een deel is van de alles doordringende goddelijke Logos. In Plato’s staat bestonden de twee leidende klassen (filosofen en ambtenaren/militairen) uit slechts eenzesde van de bevolking. De staat was streng hiërarchisch, als model voor zijn utopie nam hij de niveau’s van de menselijke ziel

  1. rede,
  2. wil/weerbaarheid,
  3. begeerte.

De leiders zijn degenen met de onveranderlijke morele waarden.

Aristoteles gaat niet uit van een ideale staat, maar onderzoekt de heersende sociale structuur. Sommige kunnen niet autonoom leven omdat hun rationaliteit te laag is. Het max haalbare is opvolgen van bevelen. Ze zijn van nature slaaf. Dat geldt volgens hem ook voor vrouwen. Hij gelooft dat het noodzakelijk is om vanaf jonge leeftijd moreel gedrag af te dwingen.

Rousseau stelt dat de ongelijkheid geleidelijk ingang vindt door het leven in sociaal verband.

De klassieke opvatting over de verhouding tussen mens en God

Volgens Lucretius was Epicurus een messias, hij bevrijdde de mensen van hun angst voor de (jaloezie van de) goden. Die leven in rust ver van de mensen en hun beslommeringen. Daarmee komt alle verantwoordelijkheid op de schouders van de mensen zelf. Maar kan ook de ganse ontwikkeling op het conto van de mens geschreven worden. Veel klassieke denkers verzetten zich tegen het idee van jaloezie van de Goden, volgens waren de goden welwillend en goed jegens de mensen. De christenen verwierpen de doctrine van Epicurus.

De Grieken waren geobsedeerd door de idee van het (nood)lot. Terecht als je immoreel gehandeld hebt, maar waarom moeten sommigen boeten zonder schuld, lijden zonder reden? De stoïci stelden: het lot is niet blind, het is geen irrationele kracht die willekeurig toeslaat. Het is onderdeel van de goddelijke Logos en dus volledig rationeel.

Conclusie

Veel van de filosofie van de oudheid is overgenomen in christelijke middeleeuwen, maar alles is kritisch bekeken en in meer of mindere mate aangepast. Ze hebben hun voorgangers niet klakkeloos gevolgd, wat misschien niet gezegd kan worden voor de auteurs uit de Renaissance.

Verbeke, Gerard, ‘De mens en zijn universum: van de klassieke oudheid naar de middeleeuwen’ in: J.F. Vanheste, H.J.G.M. Simissen en E.E. den Hartog ed., Inleiding in de filosofie – Deel 1, (Den Haag 2012) 176-200.

Print Friendly, PDF & Email