Select Page

Plato

(428/427 of 424/423–348/347BC)

Inleiding

  • Kritiek op de sofisten (retoriek en argumentatiekunst), quasi-deskundigen, schijnargumentatie gericht op overreden
  • Socrates eigenlijk ook een sofist
  • Door de (schokkende) dood van Socrates keerde Plato zich van de politiek af, voor hem is S de belichaming van het wijsgerig zoeken
  • Ook inspiratie voor de Staat en de Wetten, vruchten van zijn levenslang zoeken naar de juiste staatsinrichting
  • Academie gesicht in 388 BC: wetenschappelijk onderzoek, les en debat, geïnspireerd op de overtuiging dat alleen streven naar echte kennis en wijsheid leidt tot een juiste wijze van leven.

Voor Plato (invloed)

  • Vervanging mythologie voor ratio, zoektocht naar eerste beginsel dat alle verschijnselen verklaart (Thales van Milete)
  • Heraclites (van Ephesus), het constante zit in de verandering: vuur. Inspireerde Plato tot de overtuiging dat zekere kennis over de zichtbare werkelijkheid onmogelijk is, want geen enkel object heeft een vaste blijvende identiteit
  • Parmendides stelde het zijn voor als een afgesloten, ondeelbare bolvormige eenheid die iedere wording (verandering) uitsluit. Want worden is zijn en niet-zijn vermengd: ‘het zijn is en het niet-zijn is niet’. Twee werelden: zintuigelijke wereld en de wereld van het zijn die alleen kenbaar is met het verstand.
  • Heraclites bepaalde Plato’s beeld van de zintuigelijke wereld, Parmenides leidde tot zijn Ideeën wereld. Dit is de grond voor Plato’s dualisme: een zintuigelijk waarneembare wereld en een intelligibele transcendente wereld van Ideeën.
  • Socrates zorgde ervoor dat Plato zich van de natuurfilosofie afwendde en zich richtte op menselijk handelen en moraal
  • Hij nam de methode van S over en zocht naar algemeen geldende definities van bijvoorbeeld rechtvaardigheid, hij ging daarin een stap verder en nam aan dat dergelijke Ideeën daadwerkelijk bestaan in een transcendente ideeënwereld.

Socrates

Het proces tegen Socrates was een schokkende ervarig voor Plato, een hevige confrontatie tussen zijn ideaal van een filosofisch leven en de door macht en eigenbelang bepaalde werkelijkheid.

  • Plato’s eerste boek, Apologie, een verweerschrift van waar Socrates voor stond en in feite dus de filosofie
  • Zorg voor de ziel: kritisch en zorgvuldig nadenken, bekommerd zijn om inzicht in de goede manier van leven. De ziel is datgene van waaruit de mens leeft (in lijn met de positie van de ziel als enige verbinding met de Ideeënwereld), verwaarlozing leidt tot een slechter leven onder je status.
  • Socrates probeerde mensen aan te zetten tot deugdelijkheid: vroomheid, rechtvaardigheid, dapperheid, bezonnenheid en wijsheid, voor Plato verschillende aspecten van één en dezelfde deugd.
  • Deugd kan betrekking hebben op
    • de verhouding tussen mensen (rechtvaardigheid),
    • de verhouding met jezelf (bv matigheid en zelfbeheersing),
    • de verhouding tot de Goden (vroomheid)

De weg naar kennis en wijsheid

Volgens Plato wordt het problematisch dualisme – hoe kan je spreken over Ideeën als niemand ze ooit gezien heeft – opgelost doordat in een eerder leven de Ideeën zijn opgeslagen in de onsterfelijke ziel. Ze moeten door wijsgerige reflectie weer tot herinnering gebracht worden. Socrates en zijn verloskundige methode hielp hierbij.

  • In de dialoog met Meno wordt Socrates methode weer duidelijk: Socrates hoeft zelf geen atwoord te hebben op de vraag: wat is deugd(zaam)? Hij hoeft alleen maar de beweringen van de ander te ontleden voor wat ze zijn. Hij moet de weeën opwekken, die leiden tot het baren van eigen inzicht. Het leidt tot het advies: praat niet na wat je van anderen hebt gehoord, denk zelf na. Leren is je herinneren: anamnese. Besef je eigen onwetendheid.
  • Filosofie als oefening in het sterven. De dood is niets anders dan de scheiding van de (onsterfelijke) ziel van het lichaam. De filosoof streeft er zijn hele leven naar de ziel los te maken uit de band met het lichaam, door afstand te doen van alle lichamelijke verleidingen. Het wispelturige lichaam belemmert met zijn eisen en behoeften de zoektocht naar de ware werkelijkheid. De ziel moet zich afwenden van de veranderlijke wereld van de zintuigen en zich richten op de onveranderlijke realiteit van het ware zijnde.
  • Plato geeft de filosofische invulling van het Socratisch gesprek: de zoektocht naar de algemene definities die corresponderen met Plato’s Ideeën.Inzicht in het ware wezen van bv rechtvaardigheid is dan maatstaf waaraan uiteenlopenede meningen getoetst kunnen worden. Een idee is onveranderlijk en volstrekt aan zichzelf identiek. De kennis ervan kan niet ontleend worden aan de zintuigen die slechts beelden van verandering geven. Waarnemingen leiden af, louter denken leidt tot herinnering van het Idee dat eens aanschouwd is.

Ideeënleer

De allegorie van de grot

  • Idee: de ideale vorm van een verschijnsel waarvan de werkelijkheid slechts een afbeelding toont.
  • De omkering van de ziel (afwending van de zintuigelijke waarneming) is een lang en moeizaam interllectueel proces.
  • De allegorie van de grot beschrijft de metaforisch de opgang van de ziel naar het ware zijn. Weg uit het duister van de meningen.
  • Het onderwijzen van de opgang is een pedagogie. Een pedagoog leidt de ziel uit haar staat van onwetendheid naar Paideia: een intellectuele en morele opvoding en vorming in wetenschap en kunst moet leiden tot een deugdzaam en goed mens, weins leven geleid door inzicht in het goede.

Kennisgraden van objecten

  • Schijnkennis, onbetrouwbare meiningen (doxa)
  • Geloof, betrouwbare meningen
  • Abstracte hypothesen
  • De ware idee
  • De idee van het goede

Het verlangen van de ziel

  • De scheiding tussen de veranderlijke (zintuigelijke) en de overanderlijke (Ideeën) wereld (het dualisme) is ook een scheiding tussen ziel en lichaam. In hetlichaam huizen de emoties en de zintuigen, de ziel is de zetel van de rede, via de rede kan men tot inzicht in het ware komen.
    Het verhaal van de wagenmenner (Phaedrus). De ziel is de menner van een goed (de wil) en slecht paard (de lagere instincten). Dankzij haar vleugels heeft de ziel een natuurlijke lichtheid en is ze verwant met het goddelijke. Eens in de zoveel tijd stijgen de zielen op zich te laven aan de inzichten uit de Ideeënwereld. Door een soort kosmisch ongeluk kan een ziel zijn vleugels verliezen en ter aarde storten alwaar het zich vastklampt aan een lichaam. Door de schok wordt de herinnering aan het ware verzwakt. De ziel staat bloot aan een bombardement van indrukken, maar ieder mens heeft het verlangen (eros) naar de ware werkelijkheid. Het is de taak van de wijsgeer de ziel hierbij te begeleiden. De rede (de menner) moet het heft weer in handen nemen. De grootste uitdaging is het slechte paard. De ene ziel is verder dan de andere, de zielen van sofisten hebben nog maar weinig gezien.

De wereldziel

  • Wat is het verband tuseen de dualistische werelden van Plato (dialoog van Timaeus)
  • Zijn en worden onderscheidt orde en wanorde, rede en gevoel, weten en menen.
  • De wereld is gemaakt (door de demiurg) naar het patroon van wat door redeneren en inzicht te begrijpen is.
  • Hoe kan uit het onveranderlijke (zijn) iets ontstaan dat zelf veranderlijk (worden) is? De demiurg heeft ervoor gezorgd dat er in de veranderingen
  • in de natuur en de kosmos een patroon zit. Daartoe heeft hij de zichtbare wereld voorzien van een wereldziel.
  • De wereldziel is een levend met rede begiftigd wezen het is op macroniveau de verbinding tussen de twee werelden, net als de ziel – die dankzij de rede in contact staat met de Ideeën – dat is op microniveau.
  • De microkomsos van de mens weerspiegelt de macrokosmos.
  • Staand met zijn blik omhoog herinnert het ordelijke patroon van de hemel de mens aan de ‘wetten van het al’ die de ziel ooit aanschouwd heeft.

De Idee van het goede

  • Het goede staat aan de oorsprong van al het zijn en iedere waarheid, is het eindpunt waar het streven van de ziel naar ware kennis culmineert.
  • Het verlangen (eros – dialoog Symposium) naar een zinvol leven ligt ten grondslag aan cultuur, kunst, wetenschap, moraal en politiek.
  • Kennis van het Idee van het goede stelt de mens in staat rechtvaardig te handelen, maar dit is voornamelijk aafhankelijk van de juiste inrichting van de staat.
  • Zonder kennis van het goede is alle andere kennis waardeloos.
  • Plato (bij monde van Socrates) kan het goede niet definiëren, maar hij kan er wel een beeld van geven. Zoals het licht van de zon alle dingen zichtbaar maakt zo maakt de Idee van het goede alle overige ideeën kenbaar. ‘Als de blik zich richt op dat wat met duisternis is vermengd, dat wat bezig is te ontstaan of te vergaan, dan blijft ze hangen in meningen. Richt de blik zich op waar de zon schijnt dan ziet ze helder en onderscheiden en blijkt ze wel degelijk dat vermogen te hebben. De idee van het goede is de bron van kennis en waarheid, met dien verstande dat kennis en wetenschap ‘goedachtig’ zijn maar niet het goede zelf. Zoals de zon voor dingen de bron is van het ontstaan, hun groei en hun voeding, maar zelf geen ontstaan kent, zo moet je ook vaststellen dat de dingen die gekend worden hun ”’gekendheid”’ te danken hebben aan het goede, net als hun ”zijn” en ”wezen”. Ofschoon het goede op zich geen wezen is, maar daar bovenuit steekt.
  • De Idee van het goede bevindt zich op een metaniveau, is zelf geen bestaand zijnde, zoals de andere Ideeën, die hun bestaan wel te danken hebben aan het Idee van het goede
  • De idee van het goede is alomvattend.
  • Ware deugd berust op inzicht in het goede

Eros

  • Het verlangen naar kennis van het goede.
  • Eros is het verlangen naar het schone, het ware het goede, maar wie dat verlangt heeft het nog niet. De Goden zijn volmaakt. Eros heeft een gemis en is dus geen God, maar een soort tussengod. Hij is een kind van Poros (vermogen) en Penia (gebrek, armoede) wat hem – tussen God en mens – bij uitsek wijsgerig maakt. Wie onwetend is zonder dat te beseffen verlangt niet. De wijs geer is vervult van een erotisch verlangen naar het schone, ware, goede.
  • Omdat Eros naar het blijvende bezit van het goede streeft kan hij ook gezien worden als het streven naar onsterfelijkheid.
  • In de ziel manifesteert zich dit als een creatieve drang naar cultuur, wetenschap en wijsheid. Zij ibrengen iets van de Ideeën in de menselijke wereld.

De ideale staat

  • Bij monde van Socrates in Politeia: de staat is om economische redenen ontstaan, mensen hebben elkaar nodig en leven daarom samen.
  • Behoeftes ontstaan ook naar luxe, wat leidt tot grotere behoefte aan weidegrond etc. Dit brengt de staat in conflict met naburige staten, wat de noodzaakt tot soldaten en wachters (leiders van de staat). Deze wachters moeten vurig en krijgslustig zijn maar mogen de andere mensen niet koeioneren. Ze moeten een goed onderscheidingsvermogen hebben, dus de wachters moeten ook wijsgerig van aard zijn. Hun opvoeding en opleiding is van groot belang. De beste worden de leiders. Dus drie lagen:
  • Het overheersende zielsdeel bepaalt tot welke klasse de mensen zullen behoren:
    • de mensen bij wie het begerende zielsdeel met verlangens, pleziertjes en genot de overhand heeft, vormen de laagste klasse
    • de mensen bij wie het strevende zielsdeel de overhand heeft, vormen de middenklasse
    • de mensen bij wie het kennende zielsdeel de overhand heeft, zijn de bestuurders van de staat en ook de filosofen
  • Rechtvaardigheid in de staat houdt voor Plato in dat iedereen doet waar hij het best voor geschikt is. Zijn concept van ideale staat is dus geen democratie vanwege de vooronderstelling van ongelijkheid van mensen. Dit heeft ook een gevolg voor de hiërarchie die hij aanbrengt binnen de 5 mogelijke staatvormen (zie verder).
  • Elke ‘klasse’ heeft een kenmerkende eigenschap die meteen ook haar rol binnen de staat bepaalt.
    • De laagste klasse (de meeste mensen: boeren, ambachtslieden, handelaars, etc.) vertegenwoordigen de economische functie. Zij vormen de materiële grondslag van de samenleving en produceren de goederen. Als kenmerkende deugd zou zij matigheid moeten tonen.
    • De klasse der ‘wachters’ (soldaten e.d.) heeft een beschermende en verdedigende taak. Kenmerkende deugd: dapperheid.
    • De leidende klasse (aristocratie: filosoof koningen) ten slotte bestuurt en ordent de staat. Kenmerkende deugd: wijsheid.
    • (klasse der slaven is voor Plato een maatschappelijk gegeven)
  • Plato maakt in principe geen onderscheid tussen mannen en vrouwen, ook vrouwen kunnen wachters worden en moeten dus de zelfde scholing krijgen.
  • De matigheid en zelfbeheersing is in de ideale staat de deugd die de drie klassen samen delen, waardoor ze tevreden zijn met de rol die hen werd toebedeeld. Elke klasse moet werken voor het welzijn van de anderen. De middenklasse beschermt het volk en het volk steunt de leidende klasse. Omdat iedereen de taak toebedeeld krijgt waarvoor hij bekwaam is, zou men deze samenleving aanvoelen als rechtvaardig.
  • Plato’s idee van ‘rechtvaardigheid’ wijkt dus af van wat wij er tegenwoordig onder verstaan. Met ‘rechtvaardigheid bedoelt hij eerder de toestand van orde en evenwicht in de staat, die ontstaat doordat alle delen goed met elkaar samenwerken. Deze indeling komt overeen met Plato’s tripartiete opvatting van de ziel, waarbij elke ‘functie’ moet samenwerken voor innerlijke harmonie en ‘rechtvaardigheid’.
  • De wachters hebben geen privébezit en worden door de staat onderhouden.
  • De voortreffelijkste mannen en vrouwen moeten zich voortplanten. Daarom zijn vrouwen en kinderen een soort gemeenschappelijk bezit.
  • Voortplanting gaat op basis van een soort gewogen loting.
  • Familiebanden worden door de staat aangewezen op basis van de kalender, waardoor iedereen alkaar als familie gaat zien en er geen individualisme zal ontstaan.

Staatsvormen in aflopende volgorde van degeneratie

Plato maakt een onderscheid tussen vijf staatsvormen en rangschikt ze in volgorde van degeneratie. De aristocratie is in zijn opvatting de ideale staat, in de vier andere staatsvormen nemen de gebreken steeds meer toe. De timocratie van de militairen en de oligarchie van de rijken kunnen nog op begrip rekenen. Status en geld kunnen best een zeker genot opleveren, als ze de leiding volgen van het verstand en niet blindelings naar bevrediging streven. Democratie en tirannie daarentegen worden in de Politeia niet toegelaten.

  • Een aristocratie: wordt bestuurd door de ‘besten’ (áristos=meest bekwaam). Dat zijn degenen die in filosofisch en militair opzicht de beste prestaties geleverd hebben.
  • Een timocratie: wordt bestuurd door militairen, vergelijkbaar met het toenmalige Spartaanse systeem. In deze staatsvorm gaan de filosofische kwaliteiten wel verloren en nemen de onderlinge twisten toe.
  • Een oligarchie: wordt bestuurd door rijken. Plato wil niet dat rijkdom de maatschappelijke positie bepaalt.
  • Een democratie: wordt meestal bestuurd door ‘darren’. Zoals darren een pest zijn voor de bijenkolonie, zijn deze mensen een pest voor de samenleving. Er zijn darren met angel (criminelen) en darren zonder angel (bedelaars)[6]. In een democratie is er te veel vrijheid, waardoor zij zal leiden naar tirannie.
  • Een tirannie: wordt bestuurd door een tiran. Het volk geeft zijn macht over aan één persoon en moet zich dan aan hem onderwerpen. Dit resulteert onvermijdelijk in uitbuiting en slavernij. Tirannie is volgens de Politeia de hoogste vorm van immoraliteit.

Kunst

Kunst wordt in de Politeia voorgesteld als een groot gevaar voor de ziel. Een kunstenaar richt zich immers niet tot het verstand, maar tot de emoties en de begeerten. Zo moeten acteurs in de huid kruipen van de meest uiteenlopende karakters. De personages laten zich meeslepen door pijn, verdriet, wanhoop, woede, genot, seksuele verlangens en alle kinderlijke hartstochten van de massa. En het is precies deze ’empathie’ die schadelijk is voor de ziel. Plato heeft nog wel sympathie voor het nabootsen van edele figuren op het toneel, maar niet voor het zich verlagen door een verwerpelijke personage te vertolken. Plato lijkt het een beetje te beschouwen als een soort ‘besmetting’ van de ziel. Het doet sterk denken aan zijn allegorie van de wagenmenner – alsof nabootsen van dergelijke lage lieden het ‘slechte paard’ van het span te veel zou helpen waardoor de ziel naar beneden wordt getrokken, ‘verlaagd’ wordt. De Politeia neemt op deze manier stelling tegen het moreel verwerpelijke van de kunst en wil zelfs zo ver gaan dat kunst in de ideale maatschappij verboden wordt.

Schoonheid en mimesis

Voor Plato is schoonheid niet direct geassocieerd met kunst, maar net het goede. In contact met het schone brengt de wijsgeer niet langer afbeeldingen van deugd voort maar ware deugd.

Eros als opgang van lichamelijke schoonheid naar het schone zelf

  • Contact met het schone wekt het erotisch verlangen op. De ervaring van schoonheid vraagt om expressie. Als de ziel dit doet merkt ze dat de schoonheid van het ene lichaam verwant is aan de schoonheid van het andere, het is één en dezelfde schoonheid.
  • De ontdekking dat het schone niet aan lichamen gebonden is. De schoonheid van de ziel ligt in een nobel en goed karakter
  • Besef dat de schoonheid zich uitstrekt tot het politiek- en maatschappelijk bestel. Een bovenindividuele schoonheid samengesteld uit de combinatie van de nobele en rechtvaardige karakters.
  • De schoonheid op sociaal en politiek vlak heeft is schatplichtig aan de wetenschap die de morele kennis en wijsheid voortbrengt, bestudering voedt eros des te meer.
  • Door de beoefening van wetenschap en filosofie wordt de ziel bevrijd van haar bekrompenheid en fixatie op bepaalde gestalten van de schoonheid, totdat ze het werkelijk schone aanschouwt.

Het schone en het goede zijn voor Plato in zekere zin identiek.

  • Het schone is niet zo zeer esthetisch als wel getuigend van innerlijke kwaliteit die ook aangeduid kan worden als goed.
  • Uiterlijke schoonheid kan daar een uiting van zijn, het wijst op een juist geordend verband, harmonie, innerlijke redelijkheid.
  • Zo hebben schoonheid en goedheid ook met waarheid te maken in de vorm van inzichtelijkheid.
  • Door het goede is elk ding opgenomen in een omvattend verband, door het schone is iets in harmonie met zichzelf en al het andere

Veroordeling van de poëzie

De ware eros naar het schone is niet aanwezig in de dichter maar in de filosoof, die produceert geen afbeeldingen van deugd, maar ware deugd.

  • Dichters als Homeros houden ons voor wat waar en goed is, maar daar hebben ze geen kennis van.
  • Ze brengt de mensen niet tot inzicht in de waarheid
  • In Plato’s ideale staat is daarom geen plaats voor dichters
  • Poëzie (staat voor kunst in het algemeen) is gebaseerd op mimesis een afbeelding (van een afbeelding).
  • Plato staat alleen kunst toe die helpt bij de opvoeding van dappere en vastberaden burgers en soldaten.

Over Mimesis

Het bed gemaakt door de timmerman is een afbeelding van het idee bed, het bed van schilder is een afbeelding van het bed van de timmerman. Een kopie van een kopie. Kunstenaars pretenderen verstand te hebben van wat ze behandelen, ze staan met hun beelden drie stappen van de ware werkelijkheid. De nabootsers zijn verleidelijk met hun klank en ritme en moeten ondergeschikt gemaakt worden aan de filosofen.

De eenheid van Plato’s filosofie

  • Plato maakt consequent gebruik van zijn Ideeënwereld, waarin het ware, goede en schone nauw samenhangen.
  • Plato’s filosofie vormt een eenheid, maar de verbanden zijn niet ondubbelzinnig:
    • de dialogen zijn in tientallen jaren geschreven waarin zijn gedachtengoed is veranderd cq genuanceerd
    • het is niet duidelijk wanneer Socrates voor zichzelf spreekt, wel is duidelijk dat de ‘latere’ Socrates stelliger is in zijn uitlatingen
  • Interne spanningen:
    • Belangrijke passages suggereren mystiek, zoals Diotima’s relaas over de ontwikkeling van eros.
    • Het lichaam is zowel een kerker van de ziel (Phaedo), verwant met het schoen (Symposium), de ziel heeft slechte krachten (Phaedrus)
    • Hij wijst de mythologische vertellingen van Homerus af, maar maakt zelf gebruik van beeldspraak en mythische verhalen
    • Hij gebruikt Socrates’ dialectische methode, maar beschrijft ook in detail de absoluut goede staatsvorm

Plato’s invloed op de filosofie

Volgens Alfred North Whitehead is de hele Westerse filosofie slechts een voetnoot bij Plato. Overdreven maar zijn invloed is groot. Thema’s die nog spelen:

  • De verhouding tussen lichaam en ziel
  • De tegenstelling tussen mening en echte kennis (wetenschap)
  • De gedachte dat de zichtbare wereld gefundeerd is in een transcendent beginsel
  • Op moreel gebied de zoektocht naar objectieve normen voor het (goede) menselijk handelen
  • De figuur Socrates is door hem uitgegroeid tot het prototype van een filosoof, met zijn constante vraag naar het afleggen van rekenschap.
  • Filosofie is rekenschap geven.
  • Het neoplatonisme met Plotinus (3e eeuw) Proclus (5e eeuw) verklaart de hele werkelijkheid vanuit é;en beginsel: het goede.
  • Ook christelijke denkers als Augustinus (4e eeuw) en Boëthius (5e eeuw) zijn sterk door hem beïnvloed.
  • Zijn invloed is ok nog te herkennen in Nietzsche die tegen hem polemiseerde.
Print Friendly, PDF & Email